Harrie’s Homesick Blues

Mijn broer de kunstenaar, maakt een LP hoes voor mij.

Het was 1980 en ik had platenmaatschappij Ariola, waar ik nog onder contract stond, aangekondigd dat de succesvolle band Sweet’dBuster, die ik in 1975 had opgericht, voorgoed zou stoppen.

Op dat moment zag een man die in begin jaren zeventig mijn manager was, zijn kans schoon om nog snel wat nooit uitgebrachte tracks uit die tijd te slijten aan Ariola. Ariola kocht de audio op en confronteerde mij vrolijk met het plan om een ‘vergeten’ solo album uit te brengen.

Dat vond ik helemaal klote. Er stonden weliswaar goeie songs op die tape want die hadden er voor gezorgd dat ik destijds een platencontract kreeg, maar de productie was op z’n minst krakkemikkerig te noemen en had in 1974 al niet de kwaliteit om als volwaardig album uitgebracht te worden. Laat staan in 1980, op een cruciale wending in mijn carrière. Contractueel was er echter geen speld tussen te krijgen want in de gewezen manager had in 1974 het alleenrecht om alles te exploiteren wat ik schreef of opnam in studio’s. En hij droeg dat recht op deze muziek over aan Ariola die er met een glimmende foto meteen mijn solo-carrière mee wilde lanceren.

Ik wilde het niet en besloot om het vals te spelen (ik geef het toe).

Ik beloofde mijn medewerking te verlenen aan promotie van het album (gelogen) als ik mocht beslissen over titel en vormgeving waarbij ik een budget bedong van vijfhonderd gulden voor het aanleveren van het volledige artwork (ik had geen idee).

Ze gingen akkoord.

Bekijk Harrie’s Homesick Blues op Vimeo.

Ik ging praten met mijn broer Harrie, de eigenzinnige tekenaar, legde hem het verhaal uit en vroeg of hij zin had om voor vijfhonderd gulden een hoes voor mij te maken met de titel ‘Demo ’74’, want dat vond ik een titel die de muzikale lading dekte.

Zijn antwoord was bitserig dat hij alleen vanuit zichzelf kon werken, gedreven door inspiratie en dat geld, dat maakte van zo’n niks zeggende titel echt geen mooie vrouw die hem kon aanzetten iets geweldigs te maken.

‘Je hoeft ook niks nieuws te maken’ zei ik ‘laat ‘s wat zien wat je zo de laatste tijd hebt gemaakt, d’r zit vast wel wat tussen.’

Met enige tegenzin pakte hij zijn map, want hij begreep wel dat hij me moest helpen.

‘Maar dat geld wil ik niet, want dan moet ik het opgeven aan de sociale dienst en dan zeggen die als je zoveel kunt verdienen met een tekening dan heb je geen sociale dienst nodig en dan moet ik gaan werken en werken doe ik niet.’

Deze logica kende ik van hem. Ik had al zo vaak iets van hem willen kopen maar dat wilde hij niet. Behalve als hij echt geen rooie cent meer had dan wilde hij wel wat geld accepteren maar dan kon je nog steeds niks kopen. Hij had dan een stapeltje tekeningen die voor hem weinig waarde meer hadden en daaruit mocht je zoveel kiezen als je wou.

Ik ben wel eens bij hem geweest om naar zijn laatste werk te kijken waarbij ik honderd gulden bood voor een mooie tekening. ‘Niks er van’ zei hij nijdig, ‘die tekening doe ik nooit weg! Nog voor geen miljoen!’ Een half jaar later gaf hij mij bij het weggaan een stapeltje. ‘Zoek maar iets uit als je wil, want deze tekeningen, ach, het stelt allemaal niks meer voor.’ Dan vond ik daartussen de tekening die hij een paar maanden terug voor geen miljoen van de hand wilde doen.

Mijn oog viel op een pointillistische tekening van een vrouwenfiguur die aan haar onderkant overging in boomstronken. Zij bood een dienblad aan waarop een brief lag.

Dit tafereel hoorde bij Demo ’74 ! De afbeelding was alleen een beetje klein en in die tijd was het het beste om getekende afbeeldingen op ware grootte in te leveren. Anders ging er bij de drukkerij iemand aan het knutselen en zijn of haar eigen ideeën er op los te laten en dan kreeg je van die hoezen die het nèt niet waren. De meeste hoezen uit die tijd zijn wangedrochten die vandaag de dag alleen nog vertoond worden als camp, wat het bewijs is dat het destijds commercieel gerichte kitsch was.

Ik beschreef aan m’n broer wat de afbeelding voor mij betekende en ik legde hem uit dat het jammer was dat ie zo klein was. Ik haalde er een LP hoes bij uit zijn kast en vergeleek het oppervlak met de getekende vrouw.

‘Jammer, dat het moeilijk is om met pointillisme hetzelfde te maken maar dan groter. Misschien kun je deze afbeelding als gewone tekening maken maar dan wat groter?’

‘Niks daarvan’ zei Harrie, ‘deze tekening ontleent zijn kracht van licht en donker werking juist door het pointillisme! Maar ik kan ze opnieuw maken en dan groter.’

‘Dat is toch een hels karwei’ zei ik licht verbaasd.

‘Dat kan ik’ zei hij. En na een kleine pauze zei hij zachtjes ‘dat vind ik wel ruig om te doen’.

Toen bleek ook weer dat ik zijn vakmanschap niet moest onderschatten. En ook niet zijn onderdrukt verlangen om dit vakmanschap te bewijzen.

‘Maar dat is nog niet alles’ zei ik snel, profiterend van de nieuwe situatie.

‘Kun je links bovenin een soort lint tekenen met daarin ‘Demo ’74’ en rechtsonder mijn naam?’

‘Natuurlijk’

‘En dan moet er nog tekst op de achterkant, de titels en de bezetting enzo…’

‘Dan moet jij die achterkant helemaal voor me opschrijven zoals jij hem wil hebben en zonder fouten.’

Ik hoorde weer de paranoia in zijn stem als de kans op perfectie uit het zicht dreigde te raken.

Ik beloofde alles aan te leveren. Toen stootte ik op een onverwachte hindernis die verder weinig met dit verhaal te maken heeft maar die ik beter wel kan vermelden.

Eén van de nummers heb ik destijds (en we spreken nog steeds van 1974) opgenomen met leden van Golden Earring plus Eelco Gelling en Robert Jan Stips. Ik wist dat dat een belangrijk argument was voor Ariola om de tape op te kopen. Maar ik wist ook dat destijds deze bekende jongens van hun platenmaatschappij geen toestemming hadden gekregen om mee te doen aan deze sessie. Ze waren toch gekomen om mij een plezier te doen en ik had geen zin om hen alsnog in moeilijkheden te brengen. Ook al omdat zij ondertussen ook al niet meer zo’n lekkere verhouding hadden met de grote bazen, maar dat zijn weer andere verhalen…

Ik besloot ze allemaal een schuilnaam te geven die door de muziekliefhebbers ongetwijfeld wel ontmanteld kon worden.

Zo werd Cesar Zuiderwijk Ché Chu de Viecq, Rinus Gerritsen werd Rus Garoedsen, Robert jan Stips werd Robo Switch en Eelco Gelling werd Co Schnelling.

Onze Harrie vond het prachtig en heeft op de achterkant ook nog een pen getekend waaraan een jonge loot ontspringt, geheel in stijl met de voorkant.

Die vijfhonderd gulden vond hij moeilijk maar ik heb de briefjes in zijn hand gedrukt en hem bezworen dat niemand iets van dat geld wist behalve ik.

Verder weigerde hij pertinent om zijn naam als maker van de hoes op het album te zetten. Een beetje bang voor zijn uitkering maar vooral omdat hij geen bekendheid wilde als iemand die zijn kunst uitleende aan platenhoezen. Ik vind het nog steeds een prachtige omslag die recht doet aan de muziek die er in verpakt zit.

Van de LP ‘Demo ’74’ zijn 1500 exemplaren gemaakt en verkocht. Het is dus het enige werk van onze Harrie dat verveelvoudigd is.

De rest van zijn werk bestaat uit unieke exemplaren, van alles ie er maar één.

 

Bertus Borgers