De Kunstenaar

Als hij wist dat er een stukje over zijn kunstenaarsschap geschreven moest worden zou hij nu liggen te grinniken in zijn graf.

Want ‘kunst’ vervloog op het moment dat er over gesproken moest worden. En dat wilde niet zeggen dat het niet bestond. Nee, je moest er over kunnen zwijgen, dan begreep je het pas.

Harrie is nooit onderdeel van een stroming geweest, geen lid van een bepaalde scene, geen deelnemer aan welk discours dan ook binnen de beeldende kunst. Kort gezegd was hij een autodidact die zich, mede gedwongen door een fobie, strikt in zijn eigen wereld ontwikkelde.

We hebben nog wel een handgeschreven “Surrealistisch Manifest” (1969) uit zijn middelbare schooltijd gevonden. Een op veel punten onbegrijpelijk pleidooi dat eindigt met een niet mis te verstane conclusie: ‘Stomp de menigte af. Jaag haar op stang. Doorbreek haar linies. Stomp die esthetische menigte af, voor de gehele mensheid.”

Tekenen begon in zijn kindertijd als een liefhebberij en het werken met alle nuances die er tussen zwart en wit kunnen bestaan werd gaandeweg een volledige wereld om te exploreren. Werkend met potlood, inkt en krijt ontwikkelde hij zich niet alleen in bekende technieken zoals pointillisme, hij ging zich ook verdiepen in fotografie -uiteraard zwart-wit- met de daarbijhorende processen van ontwikkelen en afdrukken. Later kwamen er langzaam kleuren in zijn werk toen hij begon met het maken van schilderijen.

Als hij zich ergens in verdiepte dan ging dat met volle kracht en aandacht. Zo maakte hij op eigen houtje nauwgezette studies van bijvoorbeeld de prerafaëlieten vanwege hun composities en van specifieke tekenaars zoals Hendrick Goltzius en Albrecht Dürer. Want als zijn interesse eenmaal een doel had gevonden, dan zocht hij alles tot de bodem uit.

Zijn interesse in fotografie leidde bijvoorbeeld tot vergelijkingen van cameralenzen en de databases die hij hiervoor inrichtte waren zo volledig en inzichtelijk dat professionele vakbladen er naar verwezen.

In zijn overtuiging had hij de plicht om te werken. En zijn werk bestond in het beeldend maken van wat hij als de originele waarheid ervaarde, zodat deze puur en ongeschonden aan de belangstellende gebracht kon worden. Het lichaam van de vrouw vond hij het mooiste op aarde en van die waarheid moest de essentie getoond worden. Een van zijn vaste klachten was dan ook dat zijn modellen steeds meer ‘geschonden’ waren door tatoeages en piercings. Dat vernederde het lichaam van tijdloos object tot een ordinair lijf van vandaag. Die onvolkomenheden werden of niet getekend of in geval van fotografie, weggewerkt met photoshop waar hij erg handig in was.

Aanvankelijk gaf hij zijn werk nog tot nadenken stemmende titels mee (zoals ‘De zegening der Cyclopen’ en ‘Soft Cannibalism’, ) tot hij op een dag het standpunt innam dat het zijn plicht was om zo weinig mogelijk invloed uit te oefenen op de interpretatie van de (be)kijker. Vanaf die dag werd alles gerubriceerd met de afmetingen van het werk, het gebruikte materiaal en een jaartal met volgnummer. Daarbij berekende hij een prijs voor het werk afhankelijk van de afmetingen.

Deze zorgvuldigheid in de omgang met zijn mogelijk publiek staat in tegenstelling met zijn absolute ontkenning van datzelfde publiek. Tot een paar jaar vóór zijn dood weigerde hij iets te verkopen en de verzoeken om te exposeren hield hij zolang mogelijk af. Als hij na lang aandringen dan toch toestemde in een expositie, dan weigerde hij te zorgen voor passepartous, lijsten, overzichten enzovoort. Hij leverde de doeken en het papier waarop de tekeningen stonden en vanaf dan was het aan degene die zo graag wilde exposeren om er iets van te maken.